Trouw – vrijdag 24 januari 1992

H. T. Blokland, ‘Vrijheid, autonomie, emancipatie. Een politiekfilosofische en cultuurpolitieke beschouwing’, uitg. Eburon, 373 blz., 45,. ‘Dat is jaren zestig idealisme’, beweerden ambtenaren en collega-wetenschappers. ‘Uit de tijd, paternalistisch. Het is elitair om te vinden dat arbeiders goede boeken moeten lezen’. De politicoloog Hans Blokland pleit voor cultuurspreiding. Vorige week ontving hij de Pieter de la Courtprijs van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen voor zijn proefschrift ‘Vrijheid, autonomie, emancipatie’.

Voor Hendrickje Stoffels heeft zich een menigte verzameld. Rechts in de hoek staat een bus kwetterende Japanners en links blokkeert een groepje dames van middelbare leeftijd de doorgang. Het zijn precies het soort dames dat zo mooi door Van Kooten en De Bie in ‘Keek op de week’ is gepersifleerd. Ze hebben het over de sieraden van Hendrickje en zijn verrukt van Rembrandts schilderkunst. Japanners en dames van middelbare leeftijd zijn nog tot daar aan toe, maar over de klas middelbare scholieren die luid pratend en kauwgom etend achter hen staat, valt niet heen te kijken. De gemiddelde scholier blijkt langer te zijn dan de gemiddelde verslaggever. Van Hendrickje Stoffels is daardoor niets meer te zien dan de deurlijst waar ze ingetogen tegen aan- leunt, althans dat herinner ik me nog van een reproduktie.

De Rembrandttentoonstelling wordt druk bezocht. Al meer dan 210.000 bezoekers zijn er geteld. Het is te druk, is een veel gehoorde klacht. De bezoeker moet in de rij staan voor elk schilderij. Ook bij andere grote tentoonstellingen – La Grande Parade, Vincent van Gogh – was er geen doorkomen aan. Over de gehele linie is het museumbezoek de afgelopen dertig jaar bijna vertienvoudigd. In 1988 bezochten 20,3 miljoen mensen een museum.

Wie denkt dat brede lagen van de bevolking geinteresseerd zijn geraakt in kunst vergist zich echter. Uit diverse onderzoeken blijkt dat zo’n tachtig procent van de museumbezoekers een HBO dan wel universitaire opleiding heeft gevolgd. De stijging van het museumbezoek is te danken aan het feit dat deze mensen vaker dan vroeger naar het museum gaan. Het zijn trouwens dezelfde mensen – de hoogopgeleiden – die ook bij toneelvoorstellingen en concerten acte de presence geven. Programma’s over kunst op radio en televisie worden ook voornamelijk door deze relatief kleine groep gevolgd.

Deze ongelijke spreiding van cultuur is een van de voornaamste onderwerpen in het proefschrift van de Rotterdamse politicoloog dr. Hans T. Blokland: ‘Vrijheid, autonomie, emancipatie’. Voor Blokland (31) staat vast dat de mate waarin mensen kunnen participeren in onderwijs en cultuur mede bepalend is voor hun geluk en welbevinden.

Bloklands studie werd vorige week bekroond met de Pieter de la Courtprijs van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. De prijs wordt om de twee jaar uitgereikt aan mensen die hun wetenschappelijk werk buiten het betaalde kader van de universiteit hebben verricht. Voor Blokland was dat geen vrije keus. Op de universiteit kon hij na zijn afstuderen in 1986 geen baan als onderzoeker krijgen. Bij de faculteit wijsbegeerte vond men hem te zeer een empirisch ingestelde wetenschapper die met cijfermateriaal in de weer is. Voor de faculteit politicologie hield hij zich weer te veel met filosofie bezig. Noodgedwongen schreef hij zijn proefschrift naast zijn werk als stafmedewerker cultuurbeleid bij het ministerie van WVC.

‘Vrijheid, autonomie emancipatie’ is een geengageerd werk en dat is te midden van het nihilistisch en postmodern scepticisme een uitzondering geworden. Blokland, zelf kind van een machinebankwerker uit Rotterdam-Zuid, stelt in zijn proefschrift: “Te veel zijn mensen nog immer het slachtoffer van een economische structuur, die hen veroordeelt tot monotoon en eenzijdig werk, waarin kansen om een eigen vakbekwaamheid of verantwoordelijkheidsgevoel te ontwikkelen als inefficient en onrendabel worden beschouwd en waarin massawerkloosheid als een politiek tolerabel (economisch) bijproduct wordt aanvaard. Te veel mensen worden in hun ontplooiing belemmerd door een onderwijssysteem dat de bestaande culturele en economische ongelijkheden reproduceert en dat in hoge mate slechts die beperkte talenten ontwikkelt, die op de arbeidsmarkt te gelde kunnen worden gemaakt.”

Wordt dergelijke kritiek door beleidsmakers nog wel serieus genomen?

“Ik besef terdege dat mijn kritiek in politiek opzicht moeilijk ligt. Maar met het proefschrift heb ik wel bereikt dat er weer wordt nagedacht over cultuurspreiding. Een jaar of vijf geleden was cultuurspreiding volkomen uit den boze. ‘Dat is jaren zestig idealisme’, beweerden ambtenaren en collega wetenschappers. ‘Uit de tijd, paternalistisch. Het is elitair om te vinden dat arbeiders goede boeken moeten lezen’. Nu merk ik bij lezingen en forums dat er weer belangstelling voor het idee van cultuurspreiding bestaat. Ik weet dat dat niet wil zeggen dat het ook in politiek beleid zal worden vertaald.”

“Wat dat betreft ben ik wel teleurgesteld. Toen Hedy d’Ancona aantrad als minister van cultuur waren de verwachtingen hoog gespannen. Zij had meerdere malen verklaard de cultuurspreiding hoog in het vaandel te dragen. Een van de redenen waarom ik een baan bij WVC kreeg was om daar op beleidsniveau over na te gaan denken. Onder Brinkman was het beleid gericht op kwaliteit – topkunst moest het zijn. De participatie van de bevolking interesseerde hem minder. D’Ancona had een verandering kunnen bewerkstelligen, maar helaas heeft ze haar voornemens niet waargemaakt.”

In zijn proefschrift doet Blokland een aantal aanbevelingen om te komen tot een betere spreiding van het cultuurgoed. Zo pleit hij bijvoorbeeld voor een actief overheidsbeleid om de kansen voor kinderen in de lagere milieus te verbeteren, onder andere door stimuleringsprogramma’s voor peuters en kleuters. Onderzoek heeft uitgewezen dat de invloeden die kinderen in de fase tussen het tweede en zesde levensjaar ondergaan bepalend zijn voor hun schoolcarriere.

Blokland realiseert zich dat er aan dergelijke maatregelen een groot dilemma kleeft. Met welk recht denkt de overheid in de leefwereld van haar burgers te kunnen ingrijpen en burgers te kunnen overstelpen met educatieve en culturele programma’s? Perkt de overheid zo niet op ingrijpende wijze de vrijheid van haar burgers in. En zijn mensen niet zelfstandig genoeg om te uit te kunnen maken of ze liever naar Arnold Schwarzenegger kijken dan naar ballet? Dit dilemma noemt Blokland het emancipatie-dilemma. Het heeft volgens hem alles te maken met het begrip vrijheid.

In ‘Vrijheid, autonomie, emancipatie’ staat Blokland uitvoerig stil bij dit beladen begrip. Hij baseert zich onder andere op de politieke filosofie van de Engelse denker Isaiah Berlin (1909). Deze maakt een onderscheid tussen twee soorten vrijheid: negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid is het prive-domein waarbinnen mensen ongestoord hun gang kunnen gaan. Positieve vrijheid is het vermogen om zelfstandig richting te geven aan het eigen leven.

Blokland neemt Berlins onderscheid grotendeels over, maar in tegenstelling tot Berlin, die meer sympathie heeft voor het negatieve vrijheidsmodel, gaat Bloklands voorkeur uit naar de positieve vrijheid. “Wil je de mensen de vrijheid geven om te kunnen lezen, dan zul je ze eerst moeten leren lezen. Bij leren ontkom je niet aan enige autoriteit, paternalisme en soms dwang – we hebben in Nederland nog altijd een leerplicht – en dus ben je bezig met het inperken van de negatieve vrijheid. De essentiele vraag is hoe ver je daarin wilt gaan. Hoe ver je de negatieve vrijheid wilt opofferen ten koste van de positieve vrijheid?”

En hoe ver wilt u daarin gaan?

“Ik sluit me in deze aan bij Berlins kritiek op het positieve vrijheidsbegrip. Berlin waarschuwde dat bepaalde denkbeelden over positieve vrijheid kunnen leiden tot totalitarisme. De wens om mensen te emanciperen mag nooit leiden tot een onaanvaardbare dwang.”

Wie moet er als het emancipatieproces en de cultuurspreiding geslaagd zijn het rotwerk doen? Want iedereen in uw model is dan hooggeschoold.

“Wij met ons allen, dat moet eerlijk verdeeld worden. Maar zo hard zal het niet lopen, want veel van het monotone werk is al verdwenen. Waar ik vanaf wil is dat mensen met een bepaalde sociale achtergrond als vanzelfsprekend de straat moeten gaan aanvegen. Van een overschot aan hooggeschoolden kan, cultuurpolitiek gezien, trouwens nooit sprake zijn: het is toch prachtig om een aantal jaren van je leven vrijgesteld te worden van productieve arbeid om je te ontplooien. Ik ken weinig mensen die spijt hebben van hun ontwikkeling en ontplooiing.”

 

Copyright: Dobbelaer, Roeland

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert