De Witte Raaf, Nr.69, september-oktober 1997. De link naar de bron is hier.

In deze tijden waarin gretig geflirt wordt met termen als efficiency lijkt de publicatie Publiek gezocht, essays over cultuur, markt en politiek van de Nederlandse cultuursocioloog Hans Blokland een ambitieus alternatief voor het hol gejammer of bot gecijfer inzake cultuurbeleid. Centraal in zijn visie staat een opvatting over vrijheid, zoals die eerder ook al in Wegen naar vrijheid: autonomie, emancipatie en cultuur in de westerse wereld aan bod kwam. Beknopt samengevat situeert Blokland de menselijke vrijheid binnen een negatief en een positief perspectief. De negatieve vrijheid gunt elk individu een eigen keuze en een eigen weg met een minimum aan belemmeringen. Het is het verhaal van zo weinig mogelijk overheid, waarbij het individu de eigen capaciteiten autonoom ontwikkelt. De positieve vrijheid veronderstelt dat mensen eigenlijk beperkte wezens zijn, in mogelijkheden niet aan elkaar gelijk. Vandaar de taak voor de overheid om in een reeks keuzemogelijkheden te voorzien opdat het individu zich zelfstandig maar tegelijk binnen een breder kader kan ontwikkelen. Blokland schetst dus een neoliberaal versus een sociaal-democratisch maatschappijbeeld, waarbij hij duidelijk voor het laatste model opteert als meest aangewezen voor onze complexe samenleving. Anders dan propagandistische vlugschriften tekenen zijn teksten een ruim beeld van enkele topics, waarbij hij rustig de tijd neemt om argumenten en situaties uiteen te zetten.

Zo leert zijn uitvoerige kritiek op De nachtwacht in het donker van de Vlaamse liberaal Paul De Grauwe bijvoorbeeld meer over de schraalheid van het publieke en politieke vertoog aangaande cultuurbeleid. In het discours van Blokland lijkt De Grauwes beperkt verhaal eerder een aanleiding om naar de validiteit van politieke modellen te peilen. Hij deinst hierbij allerminst terug voor beschouwingen over de essentie en de waarde van het menselijke streven of over de betekenis van een begrip als autonomie. Dat het samengaan van geluk en autonomie bijvoorbeeld absoluut niet evident is, zal het marktdenken zelden toegeven.

De beperkingen van het Nederlandse cultuurbeleid komen aan bod binnen een uiteenzetting over het bibliotheekbeleid. Blokland voorziet dat bibliotheken zichzelf uiteindelijk overbodig zullen maken tengevolge van een kortzichtig vraag- en aanbodbeleid. Weinig gelezen titels uit de rekken weren, leidt immers tot een verschraling van het aanbod en tot een minimaal verschil met de reguliere markt. Binnen eenzelfde perspectief vindt ook het internationaal cultuurbeleid, dat gebruik zou maken van een te beperkt instrumentarium, in zijn ogen geen genade. Indien Nederland over de grenzen heen een boodschap te vertolken heeft, dan is dat er een van culturele pluriformiteit. Dit kan niet via de traditionele uitwisseling van kunstenaars en hun producten gerealiseerd worden omdat kunst volgens Blokland niet representatief is voor de Nederlandse cultuur in sociologische zin. Het zijn voornamelijk de massamedia die de Nederlandse cultuur kunnen uitdragen. Maar precies op dit vlak wordt in Europees verband de specificiteit van de publieke omroep gekortwiekt. Artistieke export en uitwisseling kan voor Blokland wel om het werk op zijn waarde te toetsen, maar is geen identiteitskaart van een cultuur. Terecht beoordeelt hij kunst als iets relatief vaderlandsloos en dus weinig ‘representatief’ voor een gemeenschap. Met Bloklands omschrijving van de kunstenaar kan men het dan weer grondig oneens zijn. De auteur schetst het beeld van een visionair die enkel bezig is zichzelf te affirmeren op de rand van en zelfs tegenover de maatschappij. Kleeft de auteur hier niet te zeer een makkelijk en net door het marktdenken gretig verspreid Van Gogh-verhaaltje aan? Hij lijkt wel te opperen dat kunst losstaat van de samenleving, terwijl er geen vragen gesteld worden over de omgang en presentatie van kunst. Indringender zou zijn kritiek kunnen zijn indien hij de omkadering en verwoording van het artistieke tijdens ‘buitenlandse missies’ benaderde. Dan ziet men met name vaak een divergentie tussen het verhaal van de gepresenteerde werken en het officiële omkaderende verhaal. Bovendien zou het interessant en verduidelijkend zijn Bloklands mening te horen over zijn (al dan niet sociologische) benadering van concrete oeuvres van kunstenaars. Dan pas zou de lezer het navelstaren dat Blokland de kunstenaars verwijt naar zijn juiste waarde kunnen schatten.

De bundel sluit af met een stevige portie alternatief denken over de verhoudingen tussen en de waardering voor arbeid en vrije tijd, en met een pleidooi voor de uitbreiding van de politieke verantwoordelijkheid naar het bedrijfsleven toe. Een lezenswaardig boek met veel discussiemateriaal, dat staat vast.

Hans Blokland, Essays over cultuur, markt en politiek, Uitgeverij Boom, Amsterdam-Meppel, 1997.

 

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert