Over Maatschappelijk Onbehagen, Politieke Competentie
en het Plannen van een Toekomst

In dit boek is een aantal essays bijeengebracht met overeenkomstige zorgen over de ontwikkeling van onze samenleving in het algemeen en van de politiek in het bijzonder. De zorgen betreffen allereerst het politieke onvermogen het in de samenleving levende onbehagen te duiden en een richting te geven. En daarnaast het onvermogen van burgers de politieke besluitvorming te beheersen, alsmede via de politiek invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van hun samenleving. De politiek en het publieke debat kenmerken zich steeds meer door leegte en een dodelijke vermoeidheid, ook wanneer het gaat over verkiezingen, het deelnemen aan oorlogen, het verzelfstandigen van de overheid of het begrijpen en het rechtvaardigen van de fundamenten van de eigen beschaving. Dit boek zal hierin geen verandering brengen. Hooguit zal het de lezer kunnen helpen de leegte in te zien en enigszins op te vullen. Vanzelfsprekend is de leegte namelijk geenszins.

Centraal in het boek staan vragen naar de uitingen en de oorzaken van het sociale en politieke onbehagen in onze westerse democratieën, naar de politieke mogelijkheden om dit onbehagen te verminderen en naar de kernwaarden van onze samenleving. Welke krachten en ideeën vormen voor deze waarden een bedreiging en hoe kunnen deze het hoofd worden geboden?

Een overzicht van de hoofdstukken verduidelijkt de diverse, samenhangende onderwerpen die aan bod zullen komen om de genoemde vragen te beantwoorden. Een aantal van deze hoofdstukken werd reeds eerder, zeer verspreid, gepubliceerd. In bijna alle gevallen zijn zij grondig herschreven. Het openingsessay, ‘De Langeleegte: verkiezingen in Nederland’, verscheen oorspronkelijk in het dappere Vlaamse culturele blad De Witte Raaf. Het hoofdstuk biedt een analyse van de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer in 2006. Aan bod komen de inhoudsloosheid van de moderne campagne, van de politici, de politieke journalistiek, de campagnestrategen, de opiniepeilingen, de stemwijzers en de politieke partijen.

‘Een poel van maatschappelijk onbehagen’ verscheen eveneens in De Witte Raaf, in een serie waarin werd ingegaan op de manifestaties en de oorzaken van een kennelijk breed in de maatschappij levend politiek onbehagen. Dit onbehagen uit zich in Vlaanderen vooral door de voortdurende groei van het Vlaams Blok/Belang en ten onzent, onder meer, door de opkomst van Pim Fortuyn, Geert Wilders en Rita Verdonk, alsmede de uitholling van de traditionele middenpartijen. Waaruit bestaat dit onbehagen en hoe kan het politiek richting worden gegeven?

‘Robert E.Lane en de achterhaaldheid van het marktliberalisme’ werd in gewijzigde vorm in het sociaalwetenschappelijke blad Facta gepubliceerd. Lane (1917) is internationaal een van de meest vooraanstaande politiek psychologen. Het artikel, waarin tevens een interview met Lane is opgenomen, verscheen naar aanleiding van de publicatie van zijn boek The Loss of Happiness in Market Democracies (2000). Lane betoogt hierin dat het wijdverbreide onbehagen in westerse democratieën vooral wordt veroorzaakt door de markt en het marktdenken. Beide drukken al die activiteiten in de marge die in rijke landen werkelijk zouden bijdragen aan het welbevinden.

‘Een westerse democratie trekt ten oorlog: democratische besluitvorming en Irak’ is niet eerder gepubliceerd. Meer dan in de eerste hoofdstukken gaat het hierin over het onvermogen van burgers om invloed uit te oefenen op politieke beslissingen. Ook, of misschien wel vooral, op cruciale beslissingen die enorme gevolgen kunnen hebben voor henzelf en de maatschappijen waarin zij leven. Irak is hiervan een illustratie. Westerlingen mogen graag denken dat zij meer en meer meester over het eigen leven zijn geworden en dat zij democratieën exporteren. Meer dan een halve eeuw geleden leefden er onder politicologen echter reeds grote zorgen over het uiterst beperkte democratische karakter van verreikende beslissingen zoals die in de buitenlandse politiek. Sindsdien hebben deze zorgen zich slechts verdiept. Zij kunnen louter afnemen door een toeneming van de politieke competentie van burgers en, hiermee verbonden, van de kwaliteit van het publieke debat. Deze cultuurpolitieke opdracht valt echter steeds moeilijker te vervullen in een geïndividualiseerde en gedifferentieerde samenleving waarin het individu steeds meer in de waan is gebracht van eigen mondigheid, autonomie en authenticiteit en zich steeds minder onderdeel acht van een gezamenlijk politiek project.

Het laatste sluit aan op het hoofdstuk, ‘Op weg naar het einde van onze cultuur: sociaal-democratie in de moderne tijd’. Een versie hiervan verscheen eerder in het door wijlen Bart Tromp beheerde en door de Wiardi Beckman Stichting uitgegeven jaarboek van het democratisch socialisme. Ook hier gaat het over hedendaagse politieke leegte: het goeddeels opgeven door de Partij van de Arbeid en verwante stromingen van cultuurpolitieke idealen en daarmee van een utopie, die burgers zou kunnen binden en zou kunnen motiveren tot politiek handelen. Betoogd wordt dat de sociaal-democratie in de eerste plaats een cultuurpolitiek ideaal vormt en dat het opgeven van dit ideaal deze stroming richting- en inspiratieloos heeft gemaakt, een dobber zonder haak op een wassende stroom van modernisering.

‘Lof der waarlijke politiek’ verscheen oorspronkelijk in De Groene Amsterdammer. De onderwerpen van dit hoofdstuk zijn de betekenissen die de politiek nog heeft, en zou moeten hebben, in een meer en meer door markt en bureaucratie beheerste samenleving. Kan er ooit een einde komen aan de politiek of aan de geschiedenis? Het antwoord is ontkennend: de politiek en de politieke utopie zijn noodzakelijk om onze individuele en politieke vrijheid te redden van de, in steeds meer levenssferen dominante, functionele rationaliteit van markt en bureaucratie.

‘Over het plannen van een toekomst’, dat werd gepubliceerd in Beleid en Maatschappij, sluit goed aan op het voorgaande. De belangrijkste vraag is hier waaruit maatschappelijke planning of maakbaarheid vandaag zou kunnen bestaan. In dit kader wordt onder meer ingezoomd op de ontwikkeling van het denken binnen de planologie. Het idee van stadsplanning en ruimtelijke ordening werd hier steeds meer verdrongen door een sceptisch model waarin het vrije spel der maatschappelijke krachten centraal stond. Betoogd wordt dat dit laatste model een naïeve interpretatie vormt van de politieke theorie van het pluralisme. Ook dit pluralisme, ook het vrije spel der maatschappelijke krachten, moet nadrukkelijk worden gepland. Voor het laatste is een politieke visie op het Goede leven in een Goede samenleving onontbeerlijk.

‘Charles Lindblom heroverweegt de markt’ verscheen in Facta: Sociaal-Wetenschappelijk Magazine. Net als het hoofdstuk over Robert Lane bestaat het uit een korte inleiding tot het denken van Lindblom en uit een uitvoerig interview. Lindblom behoort samen met Robert Dahl tot de grondleggers van de bovengenoemde theorie van het pluralisme en tot de meest geciteerde politicologen van de laatste halve eeuw. Ook door zijn intellectuele ontwikkeling is hij in dit kader interessant. Aanvankelijk was Lindblom een krachtige verdediger van de markt en van het zogenaamde incrementalisme. Het laatste is een beleid van kleine stapjes dat het product vormt van voortdurende onderhandelingen tussen belanghebbenden uit de politiek, de overheid en het maatschappelijk middenveld. Met dit incrementeel beleid wordt niet beoogd een verreikend ideaal te realiseren, maar een dringend concreet probleem op te lossen. Terwijl de practische politiek steeds meer aan dit beeld is gaan beantwoorden, is Lindblom zich hierover in toenemende mate vragen gaan stellen. Meer dan in het verleden ziet hij een behoefte aan visie, sturing en politieke beheersing van het bedrijfsleven. Ook is hij steeds somberder geworden over de wijze waarop de maatschappelijke elite er in slaagt die waarden, belangen en ideeën in het publieke debat te laten prevaleren, die haar positie bestendigen.

‘Robert A. Dahl: Kleine stappen brengen ons niet meer verder’ verscheen eveneens in Facta en bestaat evenzo uit een inleiding en een interview. Dahl heeft een vergelijkbare ontwikkeling doorgemaakt als Lindblom en geldt vandaag als een van de krachtigste critici van de bestaande westerse politieke systemen. In toenemende mate maakt hij zich zorgen om en kwaad over de groeiende sociaal-economische ongelijkheid, de, bijgevolg, groeiende ongelijkheid in politieke hulpbronnen en de ernstige consequenties hiervan voor de democratische idee, dat alle burgers er recht op hebben dat in de politieke besluitvorming rekening wordt gehouden met hun belangen en voorkeuren. Meer en meer ergert hij zich aan de wijze waarop het neo-liberale marktdenken tot een religie is verheven, een religie die iedere redelijke beoordeling van het private ondernemerschap en zijn maatschappelijk en politieke gevolgen bij voorbaat onmogelijk maakt. Ook maakt hij zich met Lindblom steeds meer zorgen om de afnemende politieke competentie en daarmee invloed van gewone burgers in een samenleving die steeds complexer en grootschaliger van karakter wordt.

Een versie van ‘De corrumperingen van het lobbyen’ werd gepubliceerd in De Helling, Kwartaalblad voor Linkse Politiek. Het artikel hoofdstuk een verdere, vooral empirische invulling van de kritiek die in de voorgaande drie artikelen naar voren kwam. Deze kritiek betreft, ten eerste, politiek onbeheerste en ongestuurde ‘vrije maatschappelijke krachten’, ten tweede, maatschappelijke ongelijkheid en haar politieke gevolgen, en, ten derde, wat Lindblom noemt, de ‘geprivilegieerde positie’ van het bedrijfsleven in de onderhandelingen van de overheid met maatschappelijke belangengroepen. Tevens illustreert het artikel hiermee een belangrijke bron van politiek onbehagen in tal van westerse democratieën: de terechte indruk van burgers dat ‘special interests’ uiteindelijk het overheidsbeleid bepalen, en niet de kiezers.

‘Een politicologie van hybride organisaties: de ideologie en de kennis’ verscheen eerder in het blad Bestuurskunde. Ook dit hoofdstuk illustreert de eerdere kritiek op de onevenwichtige, vooringenomen wijze waarop politiekeconomische beslissingen worden genomen over de inrichting van onze samenleving. Hybride organisaties zijn volledig publiek noch volledig privaat, maar beide. Zij zijn vooral tot stand gekomen door de processen van verzelfstandiging en privatisering van de laatste decennia. Men denke aan ziekenhuizen, omroeporganisaties, de ouderenzorg, het beroepsonderwijs of de afvalverwerkende industrie. Het blijkt dat wij heel weinig over de voor- en nadelen van deze hybride organisaties weten. De massale bewegingen van markt naar overheid of andersom zijn zelden wetenschappelijk te rechtvaardigen geweest en lijken primair ideologisch geïnspireerd. De maatschappelijke kosten hiervan zijn onverantwoord en vermijdbaar.

‘Leren van de gebrekkige “civil society” van Tsjechië’ verscheen in Facta en illustreert evenzo empirisch de mogelijkheden en de bestaansvoorwaarden van een pluralistische democratie. Democratieën worden uiteindelijk gedragen door burgers die voldoende vertrouwen hebben in anderen om zich met hen te associëren in maatschappelijke organisaties. Daarnaast dienen burgers er vertrouwen in te hebben dat zij door politiek te handelen daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van hun samenleving. Op het moment dat dit vertrouwen in elkaar en in de politiek ontbreekt, heeft men op zijn hoogst een democratische structuur, maar geen democratische gemeenschap. Ook de ervaringen in Tsjechië en andere voormalige Oostbloklanden hadden ons enige bescheidenheid kunnen bijbrengen over de mogelijkheden in landen als Irak en Afghanistan een stabiele democratie te vestigen.

Het boek wordt afgesloten met twee hoofdstukken over het ethisch pluralisme van vooral de Britse politiek filosoof Isaiah Berlin. Het politiek pluralisme wordt filosofisch geschraagd door het ethisch pluralisme. Beide ideeënstelsels vormen de kern van de westerse beschaving. ‘Een dagelijks ervaren waarheid’ verscheen eerder in Vrij Nederland en vormt een biografische inleiding op het laatste, fundamentele essay.

‘Liberalisme en pluralisme: Isaiah Berlin over de grondvesten van de westerse beschaving’ werd eerder in het Engels gepubliceerd in The European Legacy: Toward New Paradigms; Journal of the International Society for the Study of European Ideas. Centraal hierin staat de vraag in hoeverre er rationeel kan worden gedebatteerd over waarden: bezitten waarden een universele betekenis of kunnen zij slechts worden begrepen in een unieke, plaats- en tijdgebonden, culturele context? Dit onderwerp wordt besproken door een analyse van Berlins waardenpluralisme en de postmoderne kritiek hierop van, onder anderen, de vooraanstaande Engelse filosoof John Gray. Berlin stelt dat er een grote diversiteit aan nastre­venswaardige, vaak confligerende waarden is, waarden die onvermijdelijk tegen elkaar moeten worden afgewogen. Deze waarden zijn echter universeel herkenbaar en deze onvermijdelijke afwegingen kunnen rationeel van aard zijn. Volgens Gray, echter, zijn waarden veelal niet alleen onverenigbaar, maar tevens volstrekt onvergelijk­baar. De consequentie is dat er geen enkele rationele verdediging van de open, liberale samenleving of van welk waardenstelsel dan ook mogelijk is. De relevantie van deze kwestie voor de vraagstukken van de multiculturele samenleving en voor de zogenaamde ‘clash of civilizations’ heeft nauwelijks toelichting nodig. Betekent een multiculturele samenleving dat iedere burger binnen het eigen gelijk kan en mag leven of bestaat er een gemeenschappelijke horizon van waarden? En is de botsing der beschavingen slechts militair op te lossen, of bestaan er universeel herkenbare basiswaarden die kunnen dienen als een gemeenschappelijk fundament voor een redelijke en vruchtbare discussie?

Tot slot van deze inleiding enige woorden van dank. Ik ben allereerst opnieuw het SNS Reaalfonds zeer erkentelijk voor zijn bijdrage aan de publicatiekosten van dit boek, een bijdrage die het door mij gevraagde bedrag zelfs ruimhartig overschreedt. Dank ook aan Ruud van der Aa, Talja Blokland, Jan Steyvers, Robert Lane, Charles Lindblom en Ton Kreukels. Met allen heb ik over een of meerdere artikelen, in waarlijk democratische zin, kunnen delibereren, hetgeen de kwaliteit van de artikelen doorgaans ten goede kwam. In het bijzonder dank ik Hans Daudt, met wie ik de laatste jaren geregeld, onder het genot van korenwijn, loempia en Pekingeend, van gedachten heb mogen wisselen over politiek, politieke wetenschap, de universiteit, het menselijk tekort en de wereld. We waren het meestal eens. Zelfs over voetbal, heb ik moeten leren erkennen, heeft Hans betrekkelijk genuanceerde opvattingen, voor een Amsterdammer. Aan hem draag ik dit boek op.

Lázně Kynžvart, augustus 2008