‚Vroeger‘ waren bibliothecarissen bevoogdend, kozen ze uit wat hun lezers mochten lezen en gingen ze uit van achterhaalde idealen over de ‚hogere‘ literatuur. Nu weten we beter, goede literatuur is wat mensen goed vinden, iedereen is oud en wijs genoeg om zelf keuzes te maken en absolute maatstaven zijn er niet. Niets zo erg als betuttelend genoemd te worden. Desondanks lenen OB’s Playboy (meestal) niet uit, benoemen collectievormingsnota’s onder- en bovengrenzen aan hun collecties en voelen sommige (?) bibliothecarissen zich ongemakkelijk bij de bibliotheek als uitleenfabriek. Het oude ideaal van ‚Hinauflesen‘ en cultuurspreiding mag dan niet realistisch zijn, bibliotheken zijn toch nog geen supermarkt?
In de externe omgeving van bibliotheken doen zich in de jaren negentig twee grote uitdagingen voor: over die van de technologie piekeren we ons suf. Moeilijker benoembaar is de ideologische uitdaging: die van het postmodernisme. Die leidt tot een relativering van de uitgangspunten van het bibliotheekwerk. Cultuurspreiding als missie, wat valt er eigenlijk te spreiden? Als niemand het verschil tussen lagere en hogere cultuur nog kent, dan vervalt immers elke reden voor een beleid tot cultuurspreiding. Als elke uiting even veel waarde heeft, wat heeft het voor zin je dan nog ergens in te verdiepen of je best voor te doen? Waarom dan niet aansluiten bij de vraag die voortkomt uit de mensen zelf? Marketing en het voldoen aan de vraag van de gebruiker komen zo centraal te staan. Cultuurspreiding en het denken in termen van aanbod maken plaats voor de vrijheid, blijheid en vrijblijvendheid van het marktdenken.
In zijn boek Wegen naar vrijheid : autonomie, emancipatie en cultuur in de westerse wereld vraagt Hans Blokland, verbonden aan de Rotterdamse Erasmusuniversiteit, zich af of er wellicht toch redenen zijn om te blijven streven naar culttuurspreiding. Hij doet dat door de begrippen ‚vrijheid‘, ‚autonomie‘, ‚paternalisme‘ en ‚culturele competentie‘ te onderzoeken. ‚Vrijheid‘ is niet alleen vrijheid van bemoeienis door anderen, maar ook vrijheid tot het kunnen benutten van kansen. Die tweede (positieve) vrijheid vraagt soms om ingrijpen van de overheid en instellingen. Doel van dat ingrijpen is mensen te ondersteunen in hun streven ‚autonoom‘ te zijn, het vermogen uit alternatieven welbewust zelf keuzes te kunnen maken. Kunst en cultuur helpen daarbij. Pas wie ‚cultureel competent‘ is kan cultuur aan. Voor die competentie is de overheid mede-verantwoordelijk. De overheid mag mensen dus soms in hun vrijheid beperken en wel ‚voor hun eigen bestwil‘. Niet teveel angst voor paternalisme en bevoogding dus, meent Blokland.
Blokland, die onder de titel ‚Meer tempel en minder agora‘ eerder in het septembernummer van BenS van 1990 publiceerde, komt tot de slotsom dat er alle reden is en blijft tot cultuurspreiding. Bibliotheken hebben hun rol in de kansenstructuur te spelen. Niet om een of ander economisch doel na te jagen, maar om mensen in staat te stellen meer mens te worden, of in zijn terminologie, meer autonoom. Daarmee heeft het boek iets tegendraads in zich, wat het de moeite maakt het te lezen. Niet dat er zo alinea’s uit te plukken zijn voor een jaarverslag of nota, daarvoor schrijft Blokland te compact en moeilijk. Wel geschikt voor wie zich wil bezinnen op wat cultuurspreiding is, waartoe dit beleidsinstrument dient en waarom dat middel van belang blijft.
Joost Eskes
Bibliotheek & Samenleving, Vol.23, Nr.11, 1995, p.28