Frankie Schram, Samenleving & Politiek, Jg.13, No.8, 2006, pp.58-60. voor de oorspronkelijk publicatie, click hier.

 

Met Pluralisme, democratie & politieke kennis heeft de Nederlandse politicoloog en filosoof Hans Blokland een hele turf bij elkaar geschreven. De auteur liet zich voor het schrijven van dit boek inspireren door de vraag welke democratische mogelijkheden hedendaagse burgers nog hebben om een gezamenlijke richting aan hun samenleving te geven. Hij vindt het gezamenlijk richting geven aan de samenleving immers een wezenlijk onderdeel van politieke vrijheid. Deze auteur meent dat de politieke onvrede die de westerse democratieën op vandaag typeert in hoge mate het gevolg is van een te beperkte politieke vrijheid. Enkel als burgers door politiek handelen meester worden over de ontwikkeling van hun samenleving en mede daarmee van hun persoonlijke leven, kan deze onvrede verminderen.

In dit boek analyseert Hans Blokland daartoe de ontwikkeling van de politieke theorie van het pluralisme, een ontwikkeling die grotendeels samenvalt met die van de naoorlogse politicologie. Zijn aanknooppunt daarbij is het denken van R.A. Dahl. In de jaren 1930 en 1970 formuleerden Dahl en anderen de oorspronkelijke conceptie van het politiek pluralisme. Dit pluralisme kan men bij uitstek zien als een vertaling van de modernisering van de mogelijkheid en het vermogen van burgers om gezamenlijk richting en inhoud te geven aan hun samenleving. Het gaat om een positieve politieke vrijheid die zich onderscheidt van de negatieve politieke vrijheid, wat staat voor het beschikken over een privédomein waarin men dat kan doen of zijn wat in zijn vermogen ligt.

Het oorspronkelijk pluralisme is een typisch product van de modernisering. Blokland onderscheidt grofweg drie samenhangende processen van modernisering: differentiëring, individualisering en rationalisering. De verwoorders van het oorspronkelijk pluralisme nemen deze drie processen van de samenleving als empirisch en normatief uitgangspunt. Daarom vormen deze theorieën de spiegel van de bestaande westerse politieke stelsels. Ze beschrijven en rechtvaardigen in hoge mate hun inrichting en hebben deze tegelijkertijd mede bepaald. Daarom wil Blokland de uitgangspunten van de pluralismetheorie expliciteren en evalueren omdat hier immers al de kiemen kunnen liggen van de huidige problemen.

Blokland tracht op verschillende niveaus zijn ‘verhaal’ te vertellen wat toelaat dit boek vanuit verschillende perspectieven en interessen te lezen. Zijn studie kan men eenvoudig lezen als een analyse van de ontwikkeling van het denken van Dahl tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Een tweede niveau ligt theoretisch hoger. Hier komt de vraag aan bod of er sprake is geweest van enige wetenschappelijke vooruitgang m.b.t. de onderwerpen die Weber, Mannheim en Schumpeter en daarop Dahl en Lindblom aan het begin van hun loopbaan aan de orde stelden. Tot slot vormt de modernisering het hoogste theoretische niveau van zijn studie. De auteur gaat na wat de gevolgen zijn van het moderniseringsproces voor de positieve politieke vrijheid. Dit houdt in dat hij op volgende vier deelvragen een antwoord zoekt:

  • In hoeverre vormt het pluralisme een vertaling en katalysator van de modernisering?
  • In hoeverre is het pluralisme uit de aard van zijn zaak onmachtig om maatschappelijke problemen het hoofd te bieden die dezelfde modernisering oproept?
  • Zijn er alternatieven voor het pluralisme?
  • Zijn de differentiëring en de individualisering niet te ver gevorderd en heeft het functioneel rationele denken niet te zeer het substantieel rationele denken overwoekerd om deze alternatieven maatschappelijk denkbaar en aanvaardbaar te maken?

Blokland brengt zijn verhaal onder in tien hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk buigt hij zich over de specifieke Amerikaanse context waarbinnen het denken van Dahl zich heeft ontwikkeld. In het daarop volgende hoofdstuk gaat hij diep in op Dahls eerste boek, Congress and Foreign Policy waarin Blokland ‘een verrassende theoretische en praktische actualiteit’ terugvindt. In het vierde hoofdstuk – eigenlijk het echte derde – gaat hij dieper in op het gezamenlijk door Dahl en Lindblom geschreven Politics, Economics, and Welfare. Dit boek gebruikt hij als vertrek- en referentiepunt van het onderzoek naar de ontwikkeling van hun denken. In de daarop volgende hoofdstukken volgt hij de ontwikkeling van Dahl. Hij koos voor deze chronologische aanpak om recht te doen aan het gegeven dat er geen sprake is van één statische theorie van het pluralisme waaraan hij zich vanaf de beginjaren krampachtig heeft vastgehouden. In plaats daarvan heeft Dahl, net als Lindblom trouwens, onder invloed van wisselende omstandigheden zijn standpunten voortdurend aangepast. Deze aanpassingen, en vooral hun achterliggende motivaties laten toe om na te gaan in welke mate er sprake is van wetenschappelijke vooruitgang.

Het volgende hoofdstuk is gewijd aan het historisch nauw met het pluralisme verbonden behavioralisme. In het zesde en het zevende hoofdstuk schetst de auteur de oorspronkelijke, vooral door Dahl geformuleerde polyarchie-conceptie, een conceptie van de feitelijke politieke praktijk in wat doorgaans een democratie wordt genoemd. Dit gebeurt allereerst aan de hand van zijn A Preface to Democratic Theory uit 1956 en vervolgens van Who Governs? Democracy and Power in an American City uit 1961. Waar hij in het eerste boek de these ontwikkelt dat in de gangbare politieke besluitvorming in de Verenigde Staten elke legitieme en actieve groep uit de bevolking een grote kans heeft effectief haar stem te laten horen en dat het niet zo is dat één sociaaleconomische elite op alle belangrijke terreinen de uitkomst van de besluitvorming weet te bepalen, gaat hij in het tweede boek zijn standpunt verdedigen op basis van eigen empirisch onderzoek. Blokland blijft hier ook stilstaan bij Dahls vergelijkend onderzoek naar de bestaanscondities van democratieën.

Op basis hiervan schetst Blokland een beeld van de oorspronkelijke theorie van het pluralisme en van de kritiek daarop. Dit zal meteen een kritische kijk vormen op de bestaande politieke praktijk. In hoofdstuk acht komen de bezwaren van de voorstanders van een meer participatoire, dan wel directe democratie aan de orde en Dahls antwoord hierop. In het negende hoofdstuk buigt de auteur zich over het belangrijkste bezwaar van de critici dat de pluralisten blind zijn voor structurele ongelijkheid en onrechtvaardigheden in de publieke besluitvorming. Deze discussie vormt voor Blokland een invalshoek om zich te bezinnen op de wetenschapsfilosofische uitgangspunten van de vigerende behavioralistische wetenschapsbeoefening. Dit komt aan bod in hoofdstukken tien en elf.
Dit boek lees je beslist niet op één avond uit. Ook al is het goed geschreven en goed gestructureerd, het blijft een werk dat in de diepte gaat. De auteur poogt zo genuanceerd mogelijk zijn verhaal te brengen. Op die manier rehabiliteert hij niet enkel de politiek, maar ook het fundamentele debat over de inrichting van onze samenleving en dit is zowat de rode draad in het werk van deze auteur.

De veelbelezenheid van de auteur blijkt uit de uitvoerige bibliografie die hij aan zijn boek heeft toegevoegd. Een uitgebreid register dat eigenlijk uit twee afzonderlijke registers bestaat, namelijk een namen- en zakenregister, laten de lezer toe andere lecturen van dit boek uit te voeren.

Samenleving & Politiek, Jaargang 13, 2006, nr. 8 (oktober), pagina 58 tot 59

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert