Bespreking van: Ramin Jahanbegloo, Conversations with Isaiah Berlin, London, Peter Halban, 1992. Beleid en Maatschappij, Jg.XX, Nr.6, 1993, pp.303-06.

~~~

De Engelse politiek filosoof Isaiah Berlin is een van de belangrijkste twintigste-eeuwse theoretici van het zogenaamde filosofisch pluralisme. Zijn werk vormt een gepassioneerde kruistocht tegen de wijdverbrei­de monisti­sche overtuiging, dat er op elke vraag slechts éen juist antwoord bestaat en dat alle juiste antwoorden op harmonieu­ze wijze in éen kenbaar rationeel stelsel kunnen worden geordend. Tegenover deze overtuiging, die volgens Berlin voornamelijk heeft geleid tot inertie, intolerantie en wreed­heden, stelt hij dat er vele, elk op zich nastre­venswaardige, maar confligerende waarden zijn die onvermijdelijk tegen elkaar moe­ten worden afgewogen. In zijn ideeënge­schiedenis onderzoekt hij met name hoe dit pluralis­me zich vanaf het einde van de achttien­de eeuw heeft ontwik­keld. De filosofen Giambattista Vico en Johann Gottfried Herder, en vooral de Russische schrijver Alexander Herzen zijn in deze geschie­denis zijn helden.

Van Berlin zijn tot nu toe een monografie van Marx en een essaybundel over ‘Russische denkers’ in het Nederlands vertaald. Hij geniet echter voor­al bekend­heid als beoefenaar van de ideeën­geschiede­nis en van de politieke theorie. Daarnaast is hij actief geweest op het gebied van de kennis- en weten­schaps­leer, de letteren en de musicolo­gie. Bij Oxford University Press versche­nen verzamelbundels van zijn belangrijkste essays op deze terreinen. De bekendste van deze bundels is wellicht Four essays on liberty. De Franse vertaling hiervan werd gepubliceerd in 1990, hetgeen voor de Frans-Iraanse filosoof Ramin Jahanbe­gloo aanleiding was Berlin uitvoerig voor het blad Esprit te interviewen. Een Franse uitgever ‘zag er meer in’ en verzocht Jahan­be­gloo ‘er een boek van te maken’. Een vijftal gesprek­ken volgde en het resultaat valt nu te lezen in Conversations with Berlin. Hierin komen alle onderwerpen aan de orde waar­mee Berlin zich in zijn leven heeft beziggehou­den, alsmede zijn persoonlij­ke biografie en zijn ‘personal impressions’ van een groot aantal, vaak door hem persoonlijk gekende beroemd­heden (zoals Spender, Churchill, Pasternak, Brods­ky, Sorel, Tolstoy en Nehru). Wij lichten er twee thema’s uit: pluralisme en relativisme.

Pluralisme

Het westerse denken is in de visie van Berlin sinds de Grieken in de ban geweest van waarde­cognitivis­me, monisme en rationalis­me. Tal van vooraan­staande denkers, van Plato en Aristoteles tot Augustinus en Thomas van Aquino, en van Montesquieu en Condillac tot Hegel en Marx, zijn er van uit gegaan, dat er een kenbare, rationele orde in de kosmos aanwezig is die aan ons leven een zin en betekenis verleent, dat de door deze kosmische orde bepaalde waarden objectief, universeel en absoluut zijn en op logi­sche en hiërarchische wijze in één harmonieus geheel passen, en dat con­flicten tussen werkelijk rationele mensen eigenlijk niet mogelijk zijn en in de reali­seerbare ideale samenle­ving volledig zouden zijn uitgebannen. Tegen deze hoofd­stroom in het westerse denken voert Berlin in zijn complete oeuvre een niet aflatende strijd (Cf. Berlin 1990, 1-20). In de laatste paragraaf van zijn in 1958 uitgesproken oratie Two concepts of liberty schrijft hij onomwon­den: “One belief, more than any other, is responsible for the slaug­hter of indivi­duals on the altars of the great histori­cal ideals… This is the belief that somewhere .. there is a final solution. This ancient faith rests on the convic­tion that all the positive values in which men have believed must, in the end, be com­patible, and perhaps even entail one another.. But is this true?” (Berlin 1969, 167).

Berlin meent van niet. Hij is zich er van bewust dat hij niet kan bewijzen dat er geen, door God, de Natuur of de Rede geïnspi­reerde orde in de kosmos bestaat. Maar in zijn opvatting kan er wel iets gezegd worden over de aanne­me­lijk­heid van dit soort vooronder­stellingen. Onze dagelijkse ervaring is nu volgens Berlin dat er vele, elk op zich zeer respectabele waar­den zijn, dat deze waarden geregeld met elkaar confligeren en dat er in zo’n geval afwegingen en keuzen gemaakt moeten worden: te veel indivi­due­le vrijheid leidt tot ongelijkheid; het afdwingen van gelijk­heid leidt door­gaans weer tot onvrijheid; edelmoedigheid staat vaak op gespannen voet met rechtvaardigheid; gelijkheid en rechtvaardig­heid met efficiency, et cetera. De hoop dat er een theorie bestaat waarin al deze waarden tegelijkertijd en op harmonieuze wijze verwezenlijkt kunnen worden, is naar Berlins overtuiging vals. Dit gege­ven is voor Berlin onontkoombaar: ‘The necessity of choosing between absolute claims is an ines­capable characte­ristic of the human condi­tion.’ ‘That we can not have everything is a necessary, not a contingent, truth.’ (Berlin 1969, 169 en 170; zie ook 1969, li; en 1988, 11-8)

Gezien dit metafysische uitgangspunt is het niet vreemd dat Berlin grote betekenis toekent aan vrijheid. Bestonden er namelijk wél ultie­me, univer­sele waarheden en nimmer keuze­conflicten, dan zou de voortdurende wor­steling met keuzeproble­men verdwij­nen en daarmee ook het primai­re belang van keuzevrijheid.

Relativisme

Van pluralisme is het, zo lijkt het, maar een kleine stap naar relativisme, en velen hebben deze stap in onze eeuw dan ook gezet, met de misstappen van het ‘postmo­dernisme’ als treurig dieptepunt. Berlin heeft zich echter altijd zeer sterk tegen het relativisme afgezet. “Relativism can’t be stated,” stelt hij allereerst in zijn gesprek met Jahanbegloo, “because the proposition which expounds relativism cannot itself be relati­ve.’ (p.107) Pluralisme betekent dat men zich op een wijze zoals Vico en Herder voorstonden, kan (en moet) inleven in andere culturen. Dit impliceert echter niet dat men de betreffende culturele eigenaar­digheden ook volledig dient te respecteren.

De eigenheid van en de verschillen tussen volkeren en culturen, welke door Herder terecht werden benadrukt, kunnen ook worden overdreven, stelt Berlin: “There are universal values. This is an empirical fact about mankind, what Leibniz called vérités du fait, not vérités de la raison. There are values that a great many human beings in the vast majority of places and situations, at almost all times, do in fact hold in common, whether consciously and explicitly or as expressed in their behaviour, gestures, actions.” (p.37) “Relativists, Spengleri­ans, Positivists, deconstructivists are wrong: communication is possible between individuals, groups, cultures, because the values of men are not infinitely many; they belong to a common horizon – the objective, often incompatible values of mankind – between it is necessary, often painfully, to choose.” (p.108) In zekere zin ge­looft Berlin dan ook in universele morele waarden: “I believe in moral rules which a great many people, in a great many countries, for a long time have lived by. This acceptance makes it possible to live toge­ther.” (p.108) Zo heeft men naar zijn indruk binnen alle tot nu toe bestaande culturen aangeno­men dat er een minimum aan “mensenrechten” bestond: “There may be disag­reements about how far to expand this minimum .. but that such rights exist and that they are an empirical pre-condition of the leading of full human lives – that has been recognized by every culture.” (p.39)

Maar dit alles wil niet zeggen dat Berlin ook gelooft in absolute waarden: hij zou niet weten op welke wijze hij deze ondubbelzinnig zou moeten funderen of bewijzen. Berlin begrijpt derhalve de filosofen niet die bijvoorbeeld ‘de rede’ zien als ‘a magical eye, which sees non-empirical universal truths.’ (p.113) Funda­mentele waar­den worden niet ratio­neel gerecht­vaardigd: “The norms don’t need justification, it is they which justify the rest, because they are basic.” Vanaf de empiri­sche constatering dat mensen (wensen te) leven volgens bepaal­de waarden en concep­ten, kan men dus verder bouwen aan een norma­tieve theorie, die deze fundamentele waarden mede rechtvaar­digt (p.113). Wij geloven derhalve volgens Berlin in mensen­rechten omdat wij in de praktijk ervaren, dat mensen dankzij het erkennen van deze rechten op een “decente” manier samenle­ven. “Don’t ask me what I mean by decent.” zegt Berlin tot slot tegen Jahanbegloo, “By decent I mean decent – we all know what that is. But if you tell me that one day we will have a different culture, I can’t prove the contra­ry.’ (p.114)

Tweegesprek of interview

Een interview van tweehonderd pagina’s biedt een unieke gelegenheid om  onduide­lijkheden en controversiële zaken in het werk van de betrokkene kritisch aan de orde te stellen. Jahanbegloo, die wel degelijk kennis van zaken blijkt te hebben, maakt helaas nauwelijks gebruik van de hem geboden moge­lijkheid. Hij is te veel luisterend journalist en te weinig meeden­kend filosoof. Interes­sant was bijvoorbeeld geweest nader in te gaan op de vele kritieken die er zijn versche­nen op het door Berlin gemaak­te onder­scheid tussen negatieve en positieve vrijheid. In hoeverre hebben deze Berlin op andere gedachten gebracht? Jahanbegloo biedt ons door zijn vraag­stelling geen inzicht, ook al kan de goede verstaander uit Berlins opmerkingen opmaken dat hij zijn oorspronkelijke standpunt uit 1958 inmiddels heeft bijgesteld (p.40-3).

Een ander kritiekpunt op dit boek is dat de gesprekken simpelweg chronolo­gisch worden weergegeven. Er is geen moeite gedaan er een coherent geheel van te maken. De overlap tussen de verschillende delen is dan ook hinderlijk groot. Sommige onderwer­pen (pluralisme, Vico, Herder, de kloof tussen Angelsaksische en Continen­tale filosofie en wetenschap) komen in bijna ieder gesprek terug. Dat een eerder, geslaagd interview de aanleiding van de publica­tie van dit boek vormde, blijkt uit het feit dat het boek zeer goed begint, maar uiteindelijk enigszins als een nachtkaars uitgaat. Het is vooral aan de eruditie en de grenzeloze welwillendheid van Berlin te danken, dat het boek toch niet verveelt.

Er is tot slot weliswaar een index, maar wat ontbreekt is een bibliografie van Berlin of een verwijzing naar waar deze te vinden zou kunnen zijn[i]. Wanneer dit boek een aanspo­ring beoogt te zijn meer van Berlin te lezen dan is dit een omissie. Dit alles neemt niet weg dat het een snelle en plezierige eerste kennisma­king biedt met het denken van een van de interessantste en verstandigste per­soonlijkhe­den van onze tijd.

Literatuur

Isaiah Berlin, Four essays on liberty, Oxford University Press, 1969

Isaiah Berlin, Against the current, Essays in the history of ideas, Oxford University Press, 1981

Isaiah Berlin, The crooked timber of humanity, Chapters in the history of ideas, London, John Murray, 1990

Hans T. Blokland, Vrijheid Autonomie Emancipatie, Delft, Uitgeverij Eburon, 1991

Pierre Manent, Roger Hausheer, Wojciech Karpi_sky, Walter Kaiser, European Liberty, Four essays on the occasion of the 25th annivers­ary of the Erasmus Prize Foundation, The Hague, Martinus Nijhoff, 1983

Edna & Avishai Margalit (eds.) Isaiah Berlin, A Celebrati­on, London, The Hogarth Press, 1991

Alan Ryan (ed.) The idea of free­dom, Essays in honour of Isaiah Berlin, Oxford U.P., 1979

Noot

[i]. Een uitgebreide door Henry Hardy samengestelde bibliogra­fie van Berlin is te vinden in: Berlin, 1981, 356-73. Zeer goede korte intellectuele biografieën zijn geschreven door Roger Hausheer: de ‘Introduction’ in Berlins Against the Current (1981, xiii – liii) en het deels hierop gebaseerde Berlin and the emergence of liberal plura­lism. Dit laatste artikel verscheen naar aanleiding van de toekenning van de Erasmus-prijs aan Berlin, Aron, Kolakowski en Yournecar (Manent e.a., 1983, 49-81). Ter ere van Berlin versche­nen Festschriften waarin nader op zijn denken wordt ingegaan, zijn: Ryan, 1979 en Margalit, 1991. Zie voor een evaluatie van de discussie die de laatste decennia naar aanlei­ding van Berlins vrijheidsbegrippen is gevoerd: Blokland 1991

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert