Dit artikel verscheen een dag na de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei 2002 in het dagblad Trouw. Deze verkiezingen  waren historisch omdat de populistische partij van Pim Fortuyn, die zelf negen dagen eerder was vermoord, vanuit het niets op 26 zetels kwam. Volgens sommige opinieleiders zou de Lijst Pim Fortuyn zonder deze moord de grootste partij zijn geworden en zou de lijsttrekker tot minister-president zijn benoemd. De Partij van de Arbeid, die in de acht voorgaande jaren aan een zogenaamd Paars kabinet met de VVD had deelgenomen (partijleider Wim Kok was de aftredende minister-president), leed een historische nederlaag (aan halvering van 45 naar 22 zetels) waarvan zij nadien nooit meer is hersteld. Zie voor een analyse van deze verkiezingen tevens Een poel van maatschappelijk onbehangen.

~~~

De nederlaag van de PvdA staat niet op zichzelf. Sociaal-democraten zijn wereldwijd niet in staat de ‘rechtvaardige’ samenleving te verdedigen tegen liberalisering en privatisering. De wanhopige kiezer ziet een stuurloze samenleving en schreeuwt om echte politiek.

De politieke onvrede die zich in de laatste twintig jaar in versneld tempo heeft ontwikkeld, is het gevolg van het feit dat mensen in toenemende mate het gevoel hebben, dat zij geen invloed meer kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van hun samenleving. Het gevoel van malaise heeft zich langzaam maar zeker verspreid omdat meer en meer activiteiten plaatsvinden in ijzeren kooien van markt en bureaucratie, kooien die mensen steeds minder keuzen laten en alle resterende keuzen in een specifieke richting duwen. Een manifestatie hiervan zijn politici die zich te pas en te onpas beroepen op machten en krachten die het hen onmogelijk (zouden) maken om ook door hen gesignaleerde maatschappelijke problemen op te lossen.

Om de eigen impotentie te rechtvaardigen verwijzen zij naar ‘afspraken’ die in de Europese Unie zijn gemaakt (door wie?), naar de economische globalisering (‘we kunnen de arbeidstijden niet terugbrengen want de Amerikanen en Japanners doen dat ook niet’), naar het eigen ambtelijke apparaat dat zij niet meer in hun macht zouden hebben (‘sorry!’) of naar de ‘wetten’ van de markt waarnaar tal van bevoegdheden zijn overgeheveld (‘de treinen rijden inderdaad niet meer op tijd en mensen worden geregeld als vee vervoerd, maar ik ben niet langer verantwoordelijk want de spoorwegen zijn een marktbedrijf’).

Deze politieke impotentie is de laatste twee decennia enorm bevorderd door een bijna wereldwijd programma van privatisering, deregulering, flexibilisering, individualisering en internationalisering. Dat dit programma zo snel ten uitvoer is gebracht, heeft alles te maken met de ondergang van de sociaal-democratische beweging in Europa en haar sociaal-liberale tegenhanger in de Verenigde Staten. Historisch probeerden deze bewegingen het voortdurende groeiende belang te bemiddelen van markten en van publieke en private bureaucratieen in steeds meer levenssferen. Tegen de blinde, doelloze functionele rationaliteit van markt en bureaucratie -de rationaliteit van effectiviteit, efficiency en productiviteit- stelden zij in vroeger jaren een substantieel-rationeel ideaal, een inhoudelijke visie op het ‘goede leven’ en de rechtvaardige samenleving, een visie die markt en bureaucratie per definitie niet kunnen leveren. In de transformatie die de betreffende politieke partijen in de laatste twee decennia onder het mom van ‘modernisering’ hebben doorgemaakt, zijn deze idealen opgegeven als verouderde ballast. Politiek is niet langer tevens een poging om gezamenlijk het beste van onszelf te maken. Politiek is slechts, zoals de marktliberalen altijd al dachten, het geven van een antwoord op de vraag ‘wie krijgt wat, wanneer en hoe?’

De tegenwoordige Europese sociaal-democraten en Amerikaanse Democraten wijken daarom nog louter van hun historische opponenten af in hoe zij mensen willen klaarstomen voor een maatschappelijke ordening, een ordening die verder niet meer ter discussie staat. Mensen en staten zijn concurrenten op een steeds grotere markt en de taak van de politiek is uitsluitend om hen zo goed mogelijk op deze concurrentiestrijd voor te bereiden. Wat het doel van deze strijd is en wat de resultaten hiervan uiteindelijk zullen zijn in termen van maatschappelijke ongelijkheid en sociaal onbehagen, zijn niet langer politieke kwesties.

De verklaring van deze ideologische verandering ligt niet in nieuwe politicologische inzichten. Zij ligt in de noodzaak het programma van de marktliberalen over te nemen om verkiezingen te winnen. Deze noodzaak is niet ontstaan door ‘voortschrijdend inzicht’ onder de kiezers, maar door de enorme invloed op de publieke opinie van diegenen die het meest baat hebben bij een ongelijke samenleving. De boerenslimme, doch schaamteloze wijze waarop de betrokkenen de ondergang van de voormalige ‘socialistische’ dictaturen van het Oostblok hebben geexploiteerd om de welvaartsstaat en de sociaal-democratie in diskrediet te brengen, is hiervan een uiting. Het gaat hier niet om een complot van een groep geprivilegieerden. Het gaat om mensen die maatschappelijke topposities bekleden en een onmiskenbaar psychologisch en politiek belang hebben in het geloven in en het verspreiden van die specifieke waarden, houdingen en opvattingen, die hun positie rechtvaardigen en bevestigen en die bovendien ontegenzeggelijk in posities zitten waar zij een onevenredig grote invloed op de publieke meningsvorming kunnen uitoefenen. Men kan hier denken aan het geloof dat mensen volledig verantwoordelijk zijn voor het eigen succes en falen in de maatschappelijke concurrentiestrijd en dat de welvaartsstaat deze verantwoordelijkheid ondermijnt; of aan het hiermee verbonden overtuiging, dat belastingen en sociale verzekeringen mensen ertoe brengen minder gebruik te maken van hun talenten en daarom de oorzaak zijn van stagnerende economieen; of aan de these dat herverdeling en relatieve sociale gelijkheid de meest getalenteerde mensen ertoe brengt hun talenten niet langer te ontplooien. Bijna iedereen onderschrijft dit soort opvattingen vandaag, ook al kunnen zij op geen enkele overtuigende wijze worden onderbouwd. Het psychologische belang van de winnaars in onze samenleving hierin niettemin te geloven, is evident: eenieder denkt graag dat zijn succes volledig aan de eigen inspanningen is toe te schrijven. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zou men ieder moment zijn geprivilegieerde positie kunnen verliezen, hetgeen een onverdraaglijke gedachte is. Het politieke belang dit soort opvattingen te verspreiden ligt evenzo voor de hand: zij rechtvaardigen maatschappelijke ongelijkheid en dus de geprivilegieerde posities van de betrokkenen.

Als gevolg van de overwinning van de ideologie van de winnaars en van de hiermee gepaard gaande ‘modernisering’ van politiek en maatschappij leven wij in toenemende mate in stuur- en richtingloze samenlevingen. Deze samenlevingen kenmerken zich, zo blijkt uit overvloedig onderzoek, door een voortdurend afnemend persoonlijk welbehagen en een gestadig groeiende weerzin tegen sociale en politieke instituties, waarvan de politiek er slechts een is. Ondanks de onafgebroken herhaalde tegengestelde boodschap maken produceren en consumeren niet gelukkig. En alles wat hieraan werkelijk bijdraagt, is niet op de markt verkrijgbaar.

In deze malaise bieden de politiek en vooral de sociaal-democratie geen perspectief meer. Ook zij zijn gemoderniseerd en hebben, sinds ‘het einde van de politiek’ en ‘het einde van de geschiedenis’ zijn uitgeroepen, niet meer te bieden dan een eindeloze reeks visieloze marginale beleidsaanpassingen. De enige wijze waarop zij zich nog blijken te kunnen verdedigen is door het presenteren van een lange, doch holle lijst van stijgende productiecijfers. De opkomst van radicale groeperingen aan rechter- en linkerzijde in Europa (Jospin verloor niet door Le Pen, maar door de trotskisten) en de Verenigde Staten (Gore verloor niet door Bush, maar door Nader) is dan ook niet het simpele gevolg van immigratie, criminaliteit of verveling. Het is een ongerichte schreeuw om Politiek, om richting, om inhoud, een protest tegen een zelfgenoegzame groep ‘wavende’ politieke klerken (‘ik heb een moooordbaan!’) die er op geen enkele wijze blijkt van geeft de betekenis van het woord ‘politiek’ te begrijpen. De Amerikaanse sociaal-liberalen en Europese sociaal-democraten dragen voor het ontstaan van deze wanhoop een bijzondere verantwoordelijkheid. Zij hebben hun historische opdracht verzaakt richting en inhoud te geven aan de modernisering van de samenleving en hebben zich laten intimideren door, en hebben geweigerd het debat aan te gaan met, een langzaam groeiende, zelfvoldane middenklasse die graag wilde geloven dat haar uiterst beperkte waardenpatroon het einde van de geschiedenis markeerde.

Dr. Hans Blokland is politicoloog en gastonderzoeker aan Yale University (VS).

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert