Socialisme & Democratie, Jg.55, Nr.1, 1998, pp. 43-4.
~~~
De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie stelde onlangs voor om het leger voortaan in de gelegenheid te stellen zestienjarigen te recruteren. Dit voorstel om het personeelstekort te bestrijden kon onmiddellijk op een brede politieke steun rekenen. Slechts D’66 zag enige practische bezwaren. De brede, ook door de PvdA verleende, steun en vooral het gebrek aan enige fundamentele discussie over deze kwestie was opmerkelijk. Uiteraard pleitte niemand voor het in de oorlog sturen van zestienjarige soldaten. De vraag is evenwel of adolescenten in staat kunnen worden geacht om in vrijheid voor de militaire dienst te kiezen. Ondermijnt men niet datgene wat men met een leger wenst te verdedigen door jongeren in een positie te stellen waarin zij dermate principiële keuzen kunnen maken?
Wij hebben een leger om onze collectieve vrijheid zelf invulling aan ons bestaan te geven, te verdedigen tegen machten, die ons andere levenswijzen willen opdringen. Degenen die er voor kiezen in het leger te treden, geven echter voor de duur van hun diensttijd een belangrijke vrijheid op: de vrijheid om op basis van eigen waarden en opvattingen, weloverwogen en zonder bloot te staan aan dwang van anderen beslissingen te nemen. In het leger is per definitie geen ruimte voor deze persoonlijke autonomie: treedt men in dienst van deze organisatie dan zullen anderen voortaan bepalen wie de vijand is en wanneer en hoe deze wordt bestreden. Zeker, achteraf kan men altijd, wanneer men de opdracht althans heeft overleefd, in beroep gaan tegen een beslissing van de opdrachtgever, maar op het moment zelf heeft men niet of nauwelijks keus. Voor de doeltreffendheid van een krijgsmacht valt voor het laatste uiteraard veel te zeggen. Maar de prijs die individuen hiervoor moeten betalen is, of zij zich hier nu van bewust zijn of niet, groot: zij leveren iets in dat als wezenlijk voor hun mens-zijn kan worden opgevat, namelijk hun persoonlijke autonomie. Of de mogelijke doelen van het in dienst gaan dit offer kunnen rechtvaardigen, is een belangrijke principiële vraag die ieder voor zich zal moeten beantwoorden. De kwestie is of men van zestienjarigen kan verwachten dat zij een beslissing, die dermate vergaande consequenties heeft voor het eigen leven, weloverwogen nemen. Met andere woorden: kunnen zij deze beslissing nemen in de geest van de waarde die wij met een leger stellen te verdedigen, namelijk de vrijheid?
Vrijheid houdt niet alleen in dat men door anderen met rust wordt gelaten. Vrijheid betekent ook zelfbepaling of autonomie: het maken van weloverwogen keuzen op basis van een redelijke kennis van de alternatieven. Om deze keuzen te kunnen maken moet een aantal voorwaarden zijn vervuld. Iemand die in zijn beslissingen slechts wordt voortbewogen door de eerste de beste aandrang of door, in zijn toevallige opvoeding en milieu aangeleerde, gewoonten en gebruiken, kan moeilijk meester over zijn leven zijn. Zo iemand is een speelbal. Autonomie vereist, onder meer, dat men afstand kan nemen van zijn onmiddellijke wensen en neigingen, en dat men in staat is te evalueren welke van deze wensen al dan niet wezenlijk of waardevol in zijn leven zijn. Voor autonomie zal men voorts de door de omgeving aangeleerde waarden en normen ter discussie moeten stellen en op zoek moeten gaan naar alternatieve ziens- en levenswijzen, wijzen die men wellicht preferabel acht nadat men er eenmaal kennis van heeft genomen. Keuzen die in vrijheid zijn genomen, zijn dus bewust, geïnformeerd en weloverwogen. Voor het laatste zal men zich eerst enigszins moeten ontplooien. Vandaar dat zelfontplooiing vaak in één adem wordt genoemd met vrijheid. Vrijheid, de mogelijkheid zich in een vrije interactie met zijn omgeving te kunnen ontplooien en vervolgens ongehinderd gebruik te kunnen maken van zijn kwaliteiten, behoort tot de kernwaarden van onze beschaving. Het is deze vrijheid die wij met een leger willen verdedigen.
Nu spreekt het voor zich dat men van niemand in alle redelijkheid kan verwachten dat al zijn keuzen op de hierboven beschreven wijzen tot stand komen. Dit is ook niet nodig om toch van vrijheid en autonomie te kunnen spreken. Niettemin: hoe principiëler en verstrekkender de keuzen, hoe meer deze voorwaarden vervuld moeten worden, wil er sprake zijn van autonomie. Het al dan niet in dienst treden van een krijgsmacht en het al dan niet ten behoeve van een hoger doel opgeven van zijn persoonlijke autonomie is zo’n keuze. Het moeten uitvoeren van orders van anderen waar men niet achter staat, het gevoel zich overgeleverd te hebben aan autoriteiten die beslissingen nemen die men verwerpelijk acht, kan mensen bovendien voor de rest van hun leven beschadigen. Niemand wil vandaag in de schoenen staan van de soldaten die in Srebrenica hebben toegekeken hoe zich een volkerenmoord voltrok. Evenzo zullen waarschijnlijk maar weinigen van de toendertijd betrokken militairen een goed gevoel hebben overgehouden aan hun deelname aan de politionele acties in Indonesië. Toch loopt men onherroepelijk het risico in deze situatie verzeild te geraken wanneer men dienst neemt in het leger. Kan en mag men van zestienjarigen, zeker de zestienjarige schoolverlaters waar de Landmacht de jacht op zal openen, verwachten dat zich zij hiervan in hun beslissing rekenschap geven? Mag men adolescenten in een positie brengen waarin zij, bijna zeker zonder dat zij zich dit bewust zijn, een uiterst wezenlijke keuze maken, waar zij eerst later de consequenties van zullen ervaren en waar zij een levenlang door achtervolgd kunnen worden? Hoe groot zal het afgrijzen, de wrok, de rancune zijn, wanneer zij op hun eenentwintigste bemerken dat zij vijf jaar eerder, in al hun jeugdig enthousiasme, op een trein zijn gesprongen die naar Srebrenica voerde? Door zestienjarigen te verleiden te kiezen voor het leger maakt men de vrijheid die geacht wordt met dit leger verdedigd te worden, te schande. Als men werkelijk de vrijheid wil verdedigen dan moet men ook de condities garanderen waaronder mensen een autonome beslissing kunnen nemen over het in dienst treden van een leger. Tieners vallen dan af.
Het is onbegrijpelijk waarom de krijgsmacht in haar speurtocht naar nieuw personeel haar vizier louter richt op jongeren en een andere belangrijke doelgroep – de vijftigplussers – buiten schot laat. Een grotere participatie van deze senioren heeft immers vele voordelen. Zij zijn beter in staat om weloverwogen keuzen met betrekking tot de militaire dienst te maken. Hun arbeidsparticipatie is daarnaast op dit moment noodgedwongen minimaal, waardoor velen zich door de maatschappij uitgesloten en miskend voelen – iets wat het leger kan oplossen. Dankzij hun deelname zal het leger voorts een meer getrouwe afspiegeling van de bevolking worden. Het vaak veronderstelde leeftijdsprobleem is inmiddels overwonnen: dankzij de moderne oorlogstechnieken is de lichamelijke conditie van soldaten van aanmerkelijk minder belang dan vroeger. En tot slot men mag verwachten dat vijftigplussers een grotere levenswijsheid hebben opgebouwd dan de gemiddelde adolescent, hetgeen in het kader van de tegenwoordige vredesoperaties zeer van pas kan komen. Misschien vormt een strijdmacht van vaders en moeders de beste garantie voor het voorkomen van een nieuw Srebrenica.