Vrij Nederland 18 januari 1992. Voor de Pdf: C.J.M. Schuyt. Een vrij debat over vrijheid.

~~~

Over ‘vrijheid’ schrijven is een gewaagde onderneming: er zijn evenveel vrijheidsbegrippen als er filosofen zijn geweest. H.T. Blokland waagde het niettemin en schreef een boek dat onlangs werd bekroond met de Pieter de la Courtprijs.

Op 13 januari jongstleden werd in Amsterdam de Pieter de la Courtprijs uitgereikt aan dr. H.T. Blokland voor zijn in 1991 verdedigde proefschrift Vrijheid, Democratie, Emancipatie. De De la Courtprijzen worden jaarlijks toegekend aan personen die niet-beroepshalve wetenschappelijk werk verricht hebben of die in hun vrije tijd een bepaald onderwerp van wetenschap op voortreffelijke wijze hebben uitgediept. Deze amateurarbeid laat zich dus vergelijken met de gewonere produkten van universitaire arbeid of met de tegenwoordige aio-proefschriften. Hoewel Blokland niet in alle opzichten een volledige vrijetijds-wetenschapsbeoefenaar was bij het verrichten van zijn studie (hij werkte op het ministerie van WVC, afdeling cultuurbeleid) kan zijn dissertatie de vergelijking met universitaire produkten, gemaakt in de tijd van de baas, volledig doorstaan. Het is in vele opzichten een voorbeeldig proefschrift over een moeilijk onderwerp. Want wie durft er nog een boek te schrijven over vrijheid? Een onderwerp waarover al zo veel en zo vaak geschreven is, dat er nog maar weinig gezegd kan worden dat niet al ergens door iemand anders is opgemerkt. Bovendien is vrijheid een glibberig begrip, dat zonder een krachtige organisatie van het betoog naar alle kanten kan wegglijden. Er zijn bijna evenveel vrijheidsbegrippen als er filosofen zijn geweest. Maar Bloklands moed om over dit onderwerp te schrijven is geen overmoed geworden en zijn durf is terecht beloond.

De vraag die Blokland stelt, is klassiek: worden mensen “vrijer” naarmate zij meer deelnemen aan de hogere vormen van cultuur in een samenleving? Hij constateert dat er nog steeds een zeer grote mate van ongelijkheid is in de Nederlandse samenleving in de deelname aan cultuur, groter dan veelal wordt aangenomen in discussies over de weldadige effecten van de verzorgingsstaat. Als die deelname zo gering is, moeten leden van de lagere klassen, die heel weinig genieten van toneel, muziek, literatuur, daartoe dan worden opgevoed? Welke methoden staan daarvoor open en heeft de overheid een aparte rol bij deze cultuurspreiding? Dit zijn oude vragen, waar in de jaren zeventig nog heetgebakerde discussies over zijn gevoerd. Een al te voortvarende overheid die zijn burgers dwingt tot cultuur, krijgt snel het verwijt van paternalisme of van socialistische doordrammerij. Wordt de cultuurdeelname geheel overgelaten aan het vrije spel der maatschappelijke en economische krachten, dan is de kans groot dat de hele dag nog slechts naar Radio 3 en niet naar Radio 4 kan worden geluisterd of dat de smaak van “het grote publiek” de graadmeter wordt van alle cultuurproductie. Dit is het dilemma van socialistische cultuurpolitiek, dat Blokland het emancipatiedilemma noemt.

Om “vrij” te zijn en welbewust en autonoom de beste ontwikkeling voor zichzelf te willen kiezen, moet men eerst tot die vrijheid zijn opgevoed. Voor velen in de samenleving zijn die opvoeding en andere ontwikkelingsmogelijkheden naar zijn mening nog steeds niet aanwezig. Achter de vraag naar de cultuurparticipatie gaat dus de vraag schuil naar de vrijheid van de vrije keuze, naar de omstandigheden waaronder mensen zich tot een autonoom kiezend individu kunnen ontwikkelen. En natuurlijk ook naar de betekenis van al deze schoonklinkende zondagsconcepten. Wat is nu precies individuele ontplooiing, wanneer is iemand werkelijk vrij in zijn of haar keuze of waarlijk autonoom?

Blokland heeft het antwoord op de vraag naar de verbeteringen van verstand en culturele smaak en vermaak gekoppeld aan een grondige analyse van het vrijheidsbegrip. Zijn boek is zo opgebouwd dat het eerste en laatste hoofdstuk vooral gaan over het probleem van de cultuurdeelname, terwijl de vijf tussenliggende hoofdstukken onderwerpen behandelen als positieve en negatieve vrijheid, vrijheid en individuele ontplooiing, vrijheid en samenleving, en emancipatie en paternalisme. Het zijn stuk voor stuk heldere en boeiende hoofdstukken, die te zamen de kern van het betoog uitmaken. De samenhang tussen de vaak door elkaar gehaalde en door elkaar gebezigde begrippen “vrijheid”, “autonomie”, “emancipatie” wordt stapje voor stapje duidelijk gemaakt en het betoog krijgt een effectieve richting.

Hierbij heeft hij een gelukkige keuze gemaakt door alle lastige kwesties aangaande vrijheid, behoeften aan of mogelijkheden tot individuele ontplooiing, het verschil tussen vrijheid en autonomie, en dergelijke eerste vooraf te laten gaan door een uiteenzetting van het befaamde begrippenpaar positieve en negatieve vrijheid. Deze twee begrippen zijn in 1959 door de Britse politiek filosoof Isaiah Berlin geïntroduceerd en zij bepalen sindsdien de discussie over vrijheid. Negatieve vrijheid is de vrijheid o met rust te worden gelaten, door niets of niemand lastig gevallen te worden, de vrijheid om een eigen domein, huis of haard te bestieren zonder enige inmenging of bemoeizucht van buiten. Vooral de overheid wordt bij negatieve vrijheid op afstand gehouden. Negatieve vrijheid vormt zo de grondslag van de klassieke grondrechten. Positieve vrijheid daarentegen is de vrijheid om zelfstandig richting te geven aan je eigen leven, om verstandige keuzen te maken over je toekomstige levensgang, zodanig dat er van een ontwikkeling en zelfontplooiing sprake is. Negatief is de vrijheid van iets, positief tot.  De twee begrippen staan op gespannen voet tot elkaar. Liberalen zijn steeds voorstanders geweest van een negatieve vrijheidsopvatting en zijn huiverig voor een te sterk ingevulde positieve vrijheid, socialisten zijn minder bang geweest voor het laatste. Sociale grondrechten zijn veelal gericht op de vergroting van positieve vrijheid: vrijheid als ontplooiingsmogelijkheid. Dit onderscheid tussen twee fundamentele vrijheidsbegrippen heeft een enorme stroom aan vrijheidsopvattingen en discussies opgeleverd, waar filosofen, politicologen, psychologen en sociologen aan meegedaan hebben. Het is een grote verdienste van Blokland dat hij deze discussies op werkelijk uitstekende wijze heeft weergegeven in zijn studie.

Zo goed als alle hedendaagse toonaangevende contribuanten aan de vrijheidsdiscussie worden helder en correct weergegeven (onder anderen Bergmann, Frankfurt, Taylor, Young, Barber, Benn, Dworkin, Feinberg, MacPherson, Lukes, Lindley). Voordat de auteur zijn eigen standpunt naar voren brengt, worden eerste de precieze meningen van anderen weergegeven, een intellectuele eigenschap die bij de huidige universitaire opvoeding meer en meer verloren dreigt te gaan. Ieder die zich grondig in de vrijheids- en autonomiediscussie wil inwerken, heeft zeer veel nut van het lezen van Bloklands studie. Zijn eigen standpunt is een genuanceerde en aangepaste verdediging van de positieve vrijheidsopvatting. Dat standpunt is niet meer zo populair als vijftien tot twintig jaar geleden. Met de neergang van het socialisme is de associatie van positieve vrijheid met extreem paternalisme en totalitarisme weer erg in opgang. Toch betoogt Blokland dat een ruime door de staat gegarandeerde en mogelijk gemaakte culturele opvoeding en onderwijs, de noodzakelijke voorwaarden zijn om tot zelfbepaling te kunnen komen. Personen uit lagere milieus die de lange gang door onderwijs en cultuurverheffing hebben ondergaan, zijn beter in staat geraakt om voor zichzelf een juiste levenswijze te kiezen dan wanneer de druk der maatschappelijke omstandigheden hen dom zou houden of hun culturele smaak en voorkeuren aan een ongehinderde markt (uiting van een negatieve vrijheidsopvatting) zou uitleveren. De overheid heeft een blijvende taak bij de stimulering van cultuurdeelname en cultuurspreiding. Dit beleid moet gericht blijven op de verkleining van culturele en onderwijsachterstanden. Blokland verdedigt zelfs het standpunt dat er in de huidige omstandigheden meer redenen zijn om een positieve discriminatie van arbeiderskinderen toe te staan dan voor meisjes (overigens een niet al te logisch onderscheid). Hij toont zich een stevige en theoretisch goed geharnaste sociaal-democraat. Hij slaat echter niet door naar een intolerante dwingelandij. Ondanks het feit dat hij veel meer dan Isaiah Berlin een plaats toekent aan positieve vrijheid en de bekende bezwaren daartegen stelselmatig bespreekt en (gedeeltelijk) weerlegt, is hij tegelijk te sterk door de geestelijke vader van de moderne vrijheidsdiscussie beïnvloed om de andere pool van het emancipatiedilemma uit het oog te verliezen. Schreef diezelfde Berlin immers niet dat het van een intellectuele beschaving getuigt om zich bewust te zijn van de relatieve geldigheid van de eigen opvattingen, maar om tegelijk die opvattingen onversaagd en zo sterk mogelijk uit te dragen en te verdedigen? Dat laatste heeft Blokland met verve gedaan en hij heeft zo een belangrijke bijdrage geleverd aan het debat over vrijheid, emancipatie en cultuur. Want slechts in de botsing van ideeën wordt vrijheid geboren en blijft vrijheid behouden.

 

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert