‘BENT U wel vrij genoeg?’ Voor geëmancipeerde burgers in een open, liberale samenleving is er waarschijnlijk geen irriterender vraag denkbaar.

Beperkingen opleggen aan onze vrijheid, bijvoorbeeld vanwege het gelijkheids- of het solidariteitsbeginsel – we zijn er tegenwoordig meestal tegen, maar kunnen ons er in ieder geval iets bij voorstellen. De suggestie echter dat we minder vrij zijn dan we denken, of van die vrijheid onvoldoende gebruik maken, is ronduit schandalig. Waar bemoeit u zich mee? Mogen we zelf misschien uitmaken hoe vrij we zijn?

De Rotterdamse politicoloog Hans Blokland heeft er zich niet door laten afschrikken. In zijn pas verschenen studie Wegen naar vrijheid zet hij effectief een voet tussen de deur van het zelfgenoegzame liberale bewustzijn. Vrijheid, schrijft hij, is een dogma geworden. In onze wereld ‘wordt het dermate evident geacht dat de burgers vrij zijn dat het als overbodig wordt ervaren hun vrijheid te vergroten. Een beleid daartoe beschouwen we eerder als een bedreiging dan als een stimulans van deze waarde.’

Dat hangt, zo betoogt Blokland, samen met de ongelijke waardering in ons type samenleving voor ‘negatieve’ respectievelijk ‘positieve vrijheid’. Alle aandacht richt zich doorgaans op negatieve vrijheid, dat wil zeggen op de mate waarin mensen ongestoord door anderen hun eigen leven kunnen leiden. Er is veel minder belangstelling voor de ‘positieve vrijheid’; voor het vermogen van mensen om hun leven zelf gestalte te geven.

Hebben de meeste mensen, bijvoorbeeld op cultureel gebied, werkelijk iets te kiezen? Beschikken ze over de competentie om een beredeneerde keuze te maken? ‘Iemand’, zo vat Blokland het probleem samen, ‘die zijn hele leven louter met ‘populaire’ muziek is geconfronteerd, heeft geen reele keuze tussen Mozart en Springsteen.’

Blokland onderkent in zijn boek (een bewerking van zijn in 1991 verschenen proefschrift) de gevaren van zijn benadering. Paternalisme ligt al snel op de loer. De auteur spreekt van een ’emancipatie-dilemma’. De overheid zal, door het voeren van een cultuurbeleid, een bijdrage moeten leveren ‘aan de vergroting van de positieve vrijheid van het individu, zonder dat daarbij zijn negatieve vrijheid onaanvaardbaar wordt beperkt.’

Het grootste deel van het boek is gewijd aan een theoretische verdieping van die doelstelling (aan de hand van het werk van filosofen als Isaiah Berlin, Charles Taylor en Benjamin Barber). Het laatste hoofdstuk bevat een ontwerp voor een ambitieuze cultuurpolitiek, met nadruk op, onder meer, kunsteducatie in het basis- en voortgezet onderwijs en strijd tegen ‘gierigheid, bekrompenheid en onverschilligheid’ bij de vormgeving van de openbare ruimte.

Vergroting van de individuele autonomie maakt, zo geeft Blokland de conservatieve cultuurkritiek toe, niet onvoorwaardelijk gelukkig. Maar mensen zijn, naar de woorden van John Stuart Mill, geen varkens. Wie eenmaal de capaciteiten heeft ontwikkeld om het eigen leven vorm te geven en zich cultureel te ontplooien, zal geluk altijd met het gebruik van die capaciteiten associeren.

Wegen naar vrijheid is niet alleen een gedocumenteerde aanval op het hedendaagse consumptie-liberalisme (‘gewoon jezelf zijn’). Het is ook een poging om de cultuur-socialistische traditie nieuw leven in te blazen. De titel verwijst niet voor niets naar het laatste grote cultuur-socialistische rapport van de Partij van de Arbeid, het door Den Uyl en anderen geschreven De Weg naar Vrijheid (1951).

Veel te gemakkelijk, stelt Blokland, zijn socialisten ervan uitgegaan dat materiele vooruitgang automatisch tot culturele emancipatie zou leiden. Inmiddels is die culturele doelstelling zelf verbleekt en neemt de ongelijkheid in de samenleving toe, zeker waar het de toegang tot culturele hulpbronnen betreft. Commercialisering en rationalisering dringen de burgers gestandaardiseerde levensvormen op.

Blokland overdrijft daarbij af en toe wel wat. Zoals hij ook een te gewillig oor heeft voor onheilsprofeten als Neil Postman (‘de televisie-maatschappij’). Maar daar staat veel tegenover. Wegen naar Vrijheid geeft een indrukwekkend overzicht van de (angelsaksische) filosofie van de vrijheid. En het biedt, met z’n nadruk op de culturele aspecten van (on)vrijheid en (on)gelijkheid, tal van aanknopingspunten voor een politiek programma dat aan het biefstuk-liberalisme (‘lastenverlichting’) en aan het biefstuk-socialisme (‘maar dan wel koppelen’) wil ontstijgen.

‘Wat bepalend is voor een samenleving’, zo citeert Blokland de Engelse cultuur-socialist Richard Tawney, ‘is niet zozeer wat zij bezit als wel wat zij is en hoe zij haar rijkdom gebruikt.’ En verderop haalt hij de vroegere Labour-politicus Anthony Crosland aan: ‘Wij willen niet het rijk van de overvloed binnentreden, om vervolgens tot de ontdekking te komen dat wij inmiddels de waarden zijn kwijtgeraakt die ons zouden kunnen leren hiervan te genieten.’

Kan daar niet een spoeddebat over worden gehouden?

Paul Kalma, De Volkskrant, 24 maart 1995

Voor de PdF: Paul Kalma 1995

Schreibe einen Kommentar

Deine E-Mail-Adresse wird nicht veröffentlicht. Erforderliche Felder sind mit * markiert