De gedrukte versie van het voorwoord in PdF-formaat vindt u hier: Blokland. 1995. Voorwoord Wegen naar Vrijheid
~~~
Het is mogelijk dat, zonder de druk van sociale krachten, politieke ideeën dood worden geboren: wat zeker is, is dat deze krachten, behalve wanneer zij zich kleden in ideeën, blind en richtingloos blijven.
Isaiah Berlin
Een natie is niet beschaafd omdat een paar van haar leden succesvol zijn in het vergaren van grote sommen geld en in het overtuigen van hun medeburgers dat een catastrofe zou plaatsvinden wanneer zij hiertoe niet in de gelegenheid werden gesteld… Wat bepalend is voor een samenleving is niet zo zeer wat zij bezit als wel wat zij is en hoe zij haar rijkdom gebruikt. Zij is beschaafd in zoverre haar beleid wordt geleid door een juiste waardering van geestelijke doelen, in zoverre zij haar materiële hulpbronnen aanwendt om de waardigheid en de ontwikkeling te bevorderen van de menselijke wezens die haar samenstellen.
Richard Tawney
Wanneer onze traditionele doelen geleidelijk aan worden gerealiseerd, en de samenleving met het verdwijnen van de oude onrechtvaardigheden in toenemende mate sociaal-democratisch wordt, zullen wij onze aandacht meer en meer richten op andere, en op de langere termijn belangrijker sferen – die van persoonlijke vrijheid, geluk en culturele inspanning: het cultiveren van de vrije tijd, van schoonheid, gratie, vrolijkheid, spanning en van al die bezigheden, of ze nu verheven, vulgair of excentriek zijn, die bijdragen aan de veelkleurige structuur van een vol privé- en familieleven… Wij willen niet het rijk van de overvloed binnentreden, om vervolgens slechts tot de ontdekking te komen dat wij inmiddels de waarden zijn kwijtgeraakt die ons zouden kunnen leren hiervan te genieten.
Anthony Crosland
Voorwoord
Iedereen weet wat vrijheid betekent. Totdat hem of haar naar deze betekenis wordt gevraagd. In de westerse liberale democratieën weet ook iedereen dat de burgers in deze politieke stelsels een maximale vrijheid genieten. Totdat hem of haar wordt verzocht deze overtuiging te rechtvaardigen. Vrijheid is een dogma geworden. Deze waarde vormt het fundament van onze beschaving en van ons politieke bewustzijn, maar wij zijn veelal haar betekenis en rechtvaardiging vergeten. In onze wereld wordt het tevens dermate evident geacht dat de burgers vrij zijn, dat het als overbodig wordt ervaren hun vrijheid te vergroten. Een beleid daartoe beschouwen wij eerder als een bedreiging dan als een stimulans van deze waarde.
In dit boek wordt geanalyseerd welke betekenis en waarde het begrip vrijheid in onze beschaving zou kunnen bezitten. Tevens wordt onderzocht op welke wijze politieke gemeenschappen het vermogen van hun burgers om meester te zijn over het eigen leven zouden kunnen vergroten zonder hierbij op onaanvaardbare wijze in hun privé-domein te interveniëren. Omdat het kunnen participeren in de cultuur als een belangrijke voorwaarde wordt beschouwd voor individuele vrijheid wordt in dit kader met name aandacht besteed aan de mogelijkheden en grenzen van een cultuurbeleid.
In boeken worden doorgaans debatten op verschillende theoretische niveaus gevoerd. Zo ook in deze publicatie. Op het meest concrete niveau is haar these dat in de tegenwoordige westerse liberale democratieën een grote sociale ongelijkheid bestaat in het kunnen verwerven en uitoefenen van vrijheid en dat de mogelijkheden die deze politieke systemen bieden om deze waarde tot ontwikkeling te brengen, onvoldoende worden benut.
Op een hoger theoretisch niveau is haar onderwerp of het mogelijk is een concensus te bereiken over een betekenis van wezenlijk betwiste concepten als vrijheid en autonomie. Daarnaast is een fundamentele vraag op welke wijze en tot op welke hoogte de ontplooiing van deze waarden in de praktijk, door bijvoorbeeld een overheidsbeleid, kan worden bevorderd. Het gaat dus niet alleen om de vraag wat wij kunnen weten, maar ook om de vraag wat wij kunnen doen.
Aldus wordt tevens getracht een brug te slaan tussen de normatieve sociale en politieke theorie enerzijds en de empirische sociale en politieke theorie anderzijds. Hoewel deze twee probleemvelden slechts analytisch kunnen worden onderscheiden, bewandelen de theoretici die zich met de betreffende vraagstukken bezighouden, vandaag verschillende wegen. Er is nauwelijks onderling contact. Deze praktijk wordt hier afgewezen. Ten eerste omdat zij suggereert dat er een hard onderscheid gemaakt kan worden tussen “waarden” en “feiten”, een suggestie die op epistemologische gronden onhoudbaar is. Ten tweede omdat zij normatieve theorieën voortbrengt zonder realiteitswaarde en empirische theorieën zonder maatschappelijke relevantie.
Dit boek heeft reeds een lange geschiedenis achter zich. Ik begon eraan te schrijven in de zomer van 1987 en rondde een eerste manuscript af in de herfst van 1990. Dit werd gepubliceerd bij Uitgeverij EBURON onder de titel Vrijheid Autonomie Emancipatie: een politiekfilosofische en cultuurpolitieke beschouwing. Hierop promoveerde ik begin 1991 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Als promotor trad op professor J.M.M. de Valk. Hij is de eerste die ik op deze plaats dank wil zeggen voor de morele en intellectuele steun die ik van hem gedurende deze jaren heb mogen ontvangen.
Ook tot mijn verrassing werd het boek goed in de media en door mijn vakgenoten, tegen wie ik mij toch voldoende had afgezet, ontvangen. Het werd door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bekroond met de Pieter de la Court-prijs en door de Nederlandse Kring van Politieke Wetenschap met de politicologenjaarprijs 1992. Het belangrijkste in dit verband was echter dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en het Trustfonds van de Erasmus Universiteit een subsidie toekenden om een Engelse vertaling van het proefschrift te realiseren.
Ten behoeve van deze vertaling, die gelijktijdig wordt gepubliceerd met deze Nederlandse uitgave, besloot ik het boek op een aantal gebieden te herschrijven en uit te breiden. De literatuur moest worden bijgewerkt en de empirische gegevens, die oorspronkelijk voornamelijk van toepassing waren op de Nederlandse situatie, wilde ik aanvullen met materiaal uit met name de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en Zweden. Deze aanpassingen verwachtte ik in enige maanden te kunnen verwerkelijken. Ik begon hiermee in de lente van 1993. Eerst royaal een jaar later en zes kilo lichter kon ik de laatste punt zetten. Het boek is uiteindelijk geheel herzien en ruim hondervijftig pagina’s zijn zelfs volledig nieuw. Dit laatste geldt met name voor het afsluitende hoofdstuk over cultuurpolitiek en cultuurbeleid, voor de uiteenzetting over de ideeën van Charles Taylor en voor de paragrafen over het rationaliseringsproces, de plaats en de verdeling van de arbeid en van de vrije tijd. Door de grote veranderingen die zijn aangebracht is besloten het boek onder een nieuwe titel te publiceren. De oude kon trouwens toch al weinig enthousiasme bij een aantal mensen oproepen. Professor J.A.A. van Doorn klaagde bijvoorbeeld in zijn recensie over “een helaas weinig wervende titel”. Ik hoop dat er nu een betere keuze is gemaakt.
Ook bij het herschrijven heeft een aantal mensen mij moreel of anderzijds ter zijde gestaan. Twee wil ik hier bij name noemen. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar wijlen professor Mark van de Vall, met wie ik de laatste jaren van zijn leven heb mogen samenwerken. Zijn hartstocht voor de wetenschap alsmede zijn vermogen tot empathie en vriendschap hebben enorm bijgedragen aan het welslagen van deze onderneming en hebben mijn geloof in de mogelijkheid van een academische gemeenschap voor enkele jaren veiliggesteld. In de tweede plaats dank ik Talja Potters, die grote delen van het boek tekstueel heeft gecontroleerd en ook op andere, in dit kader niet adequaat te beschrijven, wijzen aan zijn voltooiing heeft bijgedragen.
Rotterdam, oktober 1994